MIJN VLAKKE LAND
Wanneer de Noordzee koppig breekt aan hoge duinen
en witte vlokken schuim uiteenslaan op de kruimen,
wanneer de norse vloed beukt aan het zwart basalt
en over dijk en duin de grijze nevel valt
wanneer bij eb het strand woest is als een woestijn
en natte westewinden gieren van venijn,
dan vècht mijn land…
Mijn vlakke land…
Wanneer de regen daalt op straten, pleinen, perken,
op dak en torenspits van hemelhoge kerken,
die in dit vlakke land de enige bergen zijn,
wanneer onder de wolken mensen dwergen zijn,
wanneer de dagen gaan in domme regelmaat
en bolle oostenwind het land nóg vlakker slaat,
dan wacht mijn land…Mijn vlakke land…
Wanneer de lage lucht vlak over het water scheert,
wanneer de lage lucht ons nederigheid leert,
wanneer de lage lucht er grijs als leisteen is,
wanneer de lage lucht er vaal als keileem is,
wanneer de noordewind de vlakte vierendeelt,
wanneer de noordewind er onze adem steelt,
dan kraakt mijn land…Mijn vlakke land…
Wanneer de Schelde blinkt in zuidelijke zon ,
wanneer de zuidewind er jubelt langs de baan,
dan juicht mijn land…Mijn vlakke land…
Ce texte de J.Brel, ici en Néerlandais si je ne me trompe, sera interrogé longuement, fil rouge, de la résidence.
Oeuvre marquante dans l’identité paysagère flamande.
Et si Jacques s’était trompé?
Et si ce n’était pas le plat, fondateur, du particularisme topologique, mais l’horizon?
Nous creuserons.
Là.
Dans l’horizon.